Dit boek bevat aanvullend lesmateriaal voor het Nederlands als vreemde taal. Het is bedoeld voor het bewust leren van de taal. ’Bij-les’ is ontstaan uit behoefte aan didactisch oefenmateri…Full description
3 Hoe is ze? i1
Wat is het tegenovergestelde? Was ist das Gegenteil?
1. 2. 3. 4.
blond stil pessimistisch grappig
donker
…………………. …………………. …………………. ………………….
5. 6. 7. 8.
dik lang klein netjes
…………………. …………………. …………………. ………………….
i2 Vul de adjectieven in. Setzen Sie das Adjektiv in die richtige Form. Mijn vriendin is ..................... (blond). Zij heeft ..................... (lang) haar en ..................... (bruin) ogen en ze is een ..................... (romantisch) type. Ze heet Mariska en woont in een ..................... (klein) huisje in Antwerpen. Haar moeder werkt op het ..................... (nieuw) postkantoor in de Bierstraat. De vader van Mariska werkt in het ziekenhuis. Hij is ..................... (dik), draagt een bril en heeft een ..................... (wit) snor.
i3
Maak zinnen.
Bilden Sie ganze Sätze. 1. zus – wonen Brussel – donker – bril – werken kantoor Mijn zus woont in Brussel. Zij is donker, draagt een bril en werkt op kantoor. ……………………………………………………………………………………. 2. Gijsbert – kaal – blauwe ogen – schoonzoon van Joke ……………………………………………………………………………………. 3. Opa Henk – wit snor – komen Tsjechië – wonen nu Apeldoorn ……………………………………………………………………………………. 4. Jantje – neef van ik – druk en grappig – komen Leiden ……………………………………………………………………………………. 5. Tante Joke – romantisch type – lang haar – geboren Luxemburg …………………………………………………………………………………….
i4 Wie ben ik? Schlüpfen Sie in die Rolle einer sehr bekannten Person. Die Gruppe muss raten, um wen es geht. Antworten Sie mit ja oder nee.
Ben je … ? – een vrouw / een man – klein / groot – knap / mooi – sportief / niet sportief –… Heb je … ? – een baard – een bril – blond / donker / kort / …haar –…
Vul de woorden in het meervoud in. Setzen Sie die Wörter in den Plural.
’s Ochtends is het heel druk in Nederlandse ..................... (trein). De ..................... (mens) reizen naar andere ..................... (stad) om met het werk te beginnen. Veel ..................... (Nederlander) hebben een jaarkaart. Maar ook ..................... (toerist) kunnen sparen. Voor € 49 kan je de ‘voordeel-urenkaart’ kopen. Dan krijg je een jaar lang 40% reductie op je ..................... (treinkaartje). Maar je mag op ..................... (werkdag) niet voor 9 uur rijden. En het beste is: je mag nog drie ..................... (persoon) meenemen, die ook 40% reductie krijgen.
i3
k k
a) Waar hoor je de volgende uitspraken? Wo können Sie diese Sätze hören? Ordnen Sie zu.
Goedemiddag. Kunt u me zeggen wanneer de rondvaartboot vertrekt? U moet vanavond om acht uur terug zijn. , Een keer per uur, altijd om half. Hoeveel kost een fiets per dag? , Hoeveel kost een kaartje? een fiets huren
grachtenrondvaart
b) Breng de uitspraken in de goede volgorde en maak dialogen. Bringen Sie die Sätze in die richtige Reihenfolge und ergänzen Sie sie zu Dialogen.
Hoeveel kost een fiets per dag? Tien euro.
c) Speel nu de scène met een partner. Spielen Sie die Situationen mit einem Kursteilnehmer. www.hueber.de ˙ 08.5252
Vul de juiste preposities in. Ergänzen Sie die Präpositionen.
1. 2. 3. 4.
Ik sta meestal……………. zeven uur op. Mijn kinderen zitten dan soms al ……………. tafel. ……………. acht uur ga ik ……………. kantoor. ……………. kantoor is er altijd veel werk.
i2
5. 6. 7. 8.
Ik werk ……………. vier uur ‘s middags. Daarna ga ik ……………. huis. Dan ben ik ook altijd een beetje moe. ……………. een uur of tien ga ik dan ook meestal ……………. bed.
Een ... of ... Formen Sie um.
1. om ongeveer zes uur 2. in ongeveer tien minuten 3. over ongeveer drie dagen
i3
om een uur of zes .......................................................................... in .......................................................................... ..........................................................................
p! o t e L
= ur of zes om een u r u u s rond ze s uur tegen ze r k s zes uu e e r omst
Vul de ontbrekende woorden in.
Ergänzen Sie die fehlenden Wörter. Manchmal sind mehrere Lösungen möglich. af en toe
,
soms
,
altijd
,
meestal
,
nooit
,
vaak
1. 2. 3. 4. 5.
Sinds een jaar of twee heb ik een hond. Hij heet Mars en is nog erg jong. Om een uur of zeven laat ik hem ……………….. uit. Alleen ……………….., als het te hard regent, blijft hij ‘s morgens thuis. In het weekend lopen we ……………….. samen door het park; daar kan hij met andere honden spelen. 6. En ik heb dan ……………….. een praatje met de baas of bazin. 7. Maar ……………….. lang, want hij kann geen minuut stilstaan.
i4 Woordenzoeker Suchen Sie 11 Wörter aus Lektion 5 (vertikal und horizontal). K I J G T X C E S W D W C
N P X M E Q B O X R K I A
O N H A R T E L IJ K N N T
N S M R R I T H Z T T K L
www.hueber.de ˙ 08.5252
T B IJ T Q I Z N O V U R A U F E R W U A C T I V I T E I Z P U Y Q W R I H J H P D T N B H A G E L S L A G Y C S A S V V H Z I Q P V A W L L P W F O E X E V L G B F E A G P O N A S A P Y U L Z A P Y L V D O A Z T I J A I J E U P W E R E Y P H O U D E N Z F Y T X W A E F I C S H M B T N E A G L Q B O T E R H E L E N O D I E L R A C O W B U M P N O X J O Q A F R M