1 Fixatie Leerdoelen •
• •
•
• •
• •
De student kan definiëren wanneer men van fixatie spreekt en kan enkele voorbeelden van fixatiemiddelen opsommen. De student kan de beweegredenen om over te gaan tot fixatie benoemen. De student kan persoonsgebonden en niet-persoonsgebonden redenen voor fixatie en de gevolgen hiervan hi ervan opsommen. De student kan verwoorden dat hij kennis heeft over de beleving van fixatie bij de patiënt, de familie en de hulpverleners. De student kan de noodzaak van interdisciplinaire i nterdisciplinaire samenwerking verwoorden. De student kan de basisprincipes van fixatiearme zorgverlening benoem en uitleggen. De student kan veilig en verantwoord fixeren. De student kan de specifieke aandachtspunten bij de materialen opsommen.
Het gebruik van fixatiemiddelen is een algemeen bekende en vaak toegepaste techniek zowel in de acute gezondheidszorg als in de residentiële zorgsector. De fysieke, psychische en sociale problemen die dit gebruik met zich meebrengt worden echter vaak onderschat. In een studie naar de kennis en attitude van verpleegkundigen kwam naar voren dat er weinig inzicht bestaat over de gevolgen van fixatie. Er bleek zelfs een sterke overtuiging te zijn dat fixatie erger voorkomt, ondanks dat er met cijfers kon worden aangetoond dat er meer valincidenten plaatsvonden bij fixatie. (van Nesselrooij, 2009). Volgens van Nesselrooij (2009) zien verpleegkundigen geen alternatieven en kunnen ze bijgevolg ook geen afweging maken. Ze weten over het algemeen niet hoe een gevaarlijke situatie af te wenden. De verpleegkundigen zijn zich wel bewust van de gevaren die vrijheidsbeperkende interventies met zich meebrengen, maar ze realiseren zich nog te weinig welke omvang dit kan aannemen. Onder andere kennis over de gevolgen van vrijheidsbeperking leidt tot het minder vaak toepassen. Ook de leeftijd van de verpleegkundige is vaak bepalend bij de keus om vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken. Een oudere ervaren verpleegkundige heeft meer risico s gezien die deze beperking kan geven. Niet enkel het gebrek aan inzicht over de gevolgen is gevaarlijk, er is gebleken dat in twee derde van de gevallen fout wordt gefixeerd. Enerzijds omdat verpleegkundigen fixeren meestal een nare maatregel vinden en daarom de neiging hebben om de patiënten maar een beetje vast te leggen en anderzijds door gebrek aan kennis. (Lautenbag, 2008). ‟
1.1 Definitie en soorten fixatiemiddelen In de literatuur vindt men een grote verscheidenheid verscheidenhei d aan definities met betrekking tot fixatiemiddelen. De diversiteit van definities maakt de interpretatie en vergelijking van de gegevens uit de vakliteratuur niet gemakkelijk. Fixatie neemt twee vormen aan , die dikwijls gelijktijdig worden toeg epast, chemische fixatie en fysieke fixatie.
Bij chemische fixatie worden farmaca toegediend en wordt de bewegingsvrijheid van een patiënt door sedatie beperkt. De meest gebruikte farmaca zijn benzodiazepines en antipsychotica. Fysieke fixatie wordt omschreven als elke handelingsmethode –menselijk of mechanisch toegepast-, materiaal of uitrusting aan of in de buurt van het lichaam van de persoon, zodat deze die middelen niet eenvoudig kan verwijderen en zijn bewegingsvrijheid of normale toegang tot zijn lichaam beperkt (Evans& Strumpf 1989). Klassieke voorbeelden hiervan zijn o.a. pols- en
enkelbandjes, vestjes, handschoenen, riemen en het gebruik van onrusthekkens. Andere fixatiemiddelen zijn: rolstoelen, geriatrische stoelen, voorzettafels, gesloten afdelingen of kamerdeuren. Of materiaal beschouwd wordt als fixatiemateriaal of niet, hangt af van de intentie van het gebruik. Voorbeelden: o Het gebruik van een voorzettafel voorzettafel bij een gezonde gezonde persoon: dit is geen fixatie omdat de persoon dit tafeltje eenvoudig zelf kan verwijderen. o Het gebruik van een voorzettafeltje bij een hemiplegische patiënt: dit is geen fixatie omdat de patiënt niet zelfstandig kan stappen en hij uit de stoel valt indien dit tafeltje niet geplaatst wordt. Het tafeltje dient eveneens voor de positionering van de verlamde arm/hand. Er is dus geen beperking van bewegingsvrijheid. o Het gebruik van een voorzettafeltje bij een mobiele, verwarde patiënt: dit is wel fixatie omdat de patiënt het tafeltje niet eenvoudig kan verwijderen en het hem beperkt in zijn bewegingsvrijheid.
1.2 Beweegredenen tot fixatie Fixeren gebeurt vaak uit veiligheidsoverwegingen voor de patiënt zelf en/of die van anderen en om storend gedrag te onderdrukken. Voorbeelden zijn: het voorkomen van verwonding, vallen of het verwonden van ander en. Hieronder valt ook fixeren ter bescherming van therapeutische middelen, bijvoorbeeld wanneer ouderen tubes, sondes of andere leidingen proberen uit te trekken. Fixatie bij storend gedrag wordt voornamelijk gebruikt bij een gewijzigde cognitieve status zoals delirium, agitatie en rusteloos, depressief, storend, zwervend of agressief gedrag. Minder frequente indicaties zijn het positioneren van de oudere, smering bij defaecatie, routine van het personeel, op aanvraag van familie of de oudere zelf of een te lage personeelsbezetting.
Vaak is het echter een combinatie van bovenstaande beweegredenen waardoor men overgaat tot fixatie bij ouderen.
1.3 Fixeren, een interdisciplinaire beslissing De beslissing om te fixeren wordt meestal door verpleegkundigen genomen. Vaak gebeurt dit zonder medeweten van de arts en wordt het niet genoteerd in het dossier. In de huidige lijst van technische prestatie in België wordt fixatie beschouwd als een prestatie waarvoor geen voorschrift van de arts nodig is. Niettegenstaande verpleegkundige op een relatief zelfstandige wij ze zorg verlenen, mag de beslissing om te fixeren geen individuele beslissing zijn, maar dient ze in interdisciplinair overleg genomen te worden. Hoe meer overleg er is, hoe hoger de kans op een positieve houding van de verpleegkundige ten aanzien van deze beslissing (Hardin e.a. 1994). Interdisciplinariteit betekent in dit kader ook dat de ouderen en zijn familie geïnformeerd en betrokken worden bij deze zorgbeslissingen. Onderstaand schema geeft een overzicht van de ‘Richtlijn betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen ter beveiliging van de patiënt in de UZ Leuven’ (Milisen et al., 2006). Deze leidraad kan kan je gebruiken bij de besluitvorming en uitvoering van vrijheidsbeperkende maatregelen.
1.4 Fixatiearme zorgverlening 1.4.1 Implementatie Het invoeren van een fixatiearme zorgverlening vraagt om een goed georganiseerd en gepland werkprotocol. Om het fixeren in een bepaalde instelling veilig en succesvol te laten plaatsvinden moeten alle medewerkers op de hoogte zijn van de mythen en waarden over en de gevolgen van fixatie (Strumpf e.a. 1992; Dunbar e.a. 1997). De consequenties van fixatie worden vaak onderkend of miskend door verpleegkundigen en worden onterecht toegeschreven aan de fysieke en psychische conditie van de patiënt. Een patiënt met een slechtere fysieke en psychische conditie conditie zal bovendien bovendien sneller nadelige gevolgen ondervinden ondervinden dan zijn gezondere medepatiënt.
Mythen en waarheden waarheden omtr ent fix atie Mythen Ouderen moeten worden gefixeerd omdat ze meer risico lopen om te vallen en omdat bij hen meer kans bestaat dat zij zichzelf ernstige letsels toebrengen t oebrengen.. De morele verplichting om mensen tegen schade te beschermen vereist fixeren.
Het stoort oudere mensen niet wanneer zij gefixeerd worden.
Patiënten moeten worden gefixeerd omdat er onvoldoende personeel op de afdeling is. Er bestaan geen andere interventies dan gebruik van fixatiemateriaal om tegemoet te komen aan de behoeften van de bewoners.
Waarheden Fixatie vermindert de kans op letsels en vallen niet.
Fixatie als veiligheidsmaatregel heeft geen therapeutische voordelen voordelen en veroorzaakt zelfs schade. Ouderen beschermen door middel van fixatiemateriaal resulteert op korte en lange termijn in negatieve lichamelijke, psychische en sociale gevolgen. Interviews met gefixeerde ouderen tonen de volgende gevoelens: woede, angst, vernedering, weerstand, ongemak, ontmoediging ontmoediging en gelatenheid. Veel instellingen hebben fixatie afgeschaft zonder toename van het aantal personeelsleden: verzorging van een gefixeerde persoon vraagt meer tijd dan die van een niet-gefixeerde. niet-gefixeerde. Er bestaan interventies voor eliminatie van fixatiemateriaal in vier categorieën: lichamelijke en psychosociale benaderingen, bezigheidstherapie en inspelen op omgevingskenmerken.
Figuur 6.2 Mythes en waarheden omtrent fixatie
Een duidelijke filosofie binnen de instelling, steun van het management en opleiding zijn noodzakelijk om een fixatiearme zorgverlening te kunnen realiseren. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat gevaar niet altijd kan afgewend worden. De vraag is of het risico toelaten of niet . Hierop kan geen
pasklaar antwoord gegeven worden. Fixatie kan niet zomaar weggelaten worden. In elke risicosituatie kunnen we ons drie vragen stellen: •
Moet het gevaar voorkomen worden?
•
Moet het gevaar beperkt worden?
• Moet het risico geaccepteerd worden? Bv als de impact van de fixatie niet in verhouding staat tot het gevaar en dus te ingrijpend is We moeten ons steeds bewust zijn van het feit dat het opstarten van een fixatiemaatregel de start is van een toenemend t oenemend proces van afhankelijkheid.
1.4.2 Lichamelijke en psychosociale gevolgen van het gebruik van fixatiemateriaal (Gijsbrechts H., H., Goris A.en Iemants G., 2011) Uit de literatuur blijkt dat fixatie tot veel nadelige gevolgen kan leiden. Gaande van een hele lijst lichamelijke en psychische gevolgen tot het meest ernstige gevolg van fixeren, het overlijden van een persoon. Uit verschillende artikels blijkt dat fixeren soms dodelijk kan aflopen. Omwille van al deze redenen is het heel belangrijk dat fixatie op de juiste manier toegepast wordt, zodat ongelukken vermeden worden. Demaiter (2003) schrijft dat fixatiemateriaal ondermeer gebruikt wordt uit veiligheidsoverwegingen. Doch tonen verschillende studies overtuigend aan dat juist het gebruik van deze middelen vaak gepaard gaat met verhoogde veiligheidsrisico s. Immobiliserende maatregelen kunnen leiden tot een hele reeks van ongewenste lichamelijke en psychosociale gevolgen en in zeldzame gevallen tot dodelijke ongevallen. ‟
1.4.2.1 Lichamelijk gevolgen van fixeren
“Gefixeerde patiënten bewegen nauwelijks. Met alle gevolgen van dien: stramme spieren, pijnlijke gewrichten, versneld verlies van spiermassa, enzovoort. Dat verhoogt dan weer het valrisico op momenten dat ze niet gefixeerd zijn. Zo raken patiënten in een vicieuze cirkel.” (Roels, 2009). Demaiter (2003), van Nesselrooij (2009), Dielis-van Houts, Lendemeij er & Hamers (2004) vullen dit lijstje aan met: - immobiliteit, verminderde conditie - huidletsels, schaafwonden, decubitus - kneuzingen, bloeduitstortingen - verminderde circulatie, oedeem, trombose, embolie -afknelling door te strakke of te los aangelegde banden, zenuwbeschadigingen - incontinentie, constipatie - verslikken - verminderde ademhalingscapaciteit
- longontstekingen en respiratoire complicaties - dehydratie -abnormale wijzigingen in elektrolytenbalans, metabolisme en bl oedvolume - orthostatische hypotensie, cardiale stress door wijzigingen in bloeddruk en polsslag - demineralisatie van de beenderen en meer kans op breuken - veranderd voedingspatroon: weigeren om te eten of afhankelijk worden om te eten - nosocomiale infecties zoals pneumonie, urinaire infecties door verminderde mobiliteit - toename van afhankelijkheid - langere opnameduur - ademstilstand - overlijden door wurging of aspiratie.
1.4.2.2 Psychosociale gevolgen van fixeren
“Gefixeerde patiënten kampen met gevoelens van angst, ongemak, depressie, verwardheid, woede en vernedering.” (Roels, 2009). Lichamelijke passiviteit leidt volgens van den Pasch & Kersten (2009) ook tot forse achteruitgang van het denkvermogen, het slaap/waakritme en de stemming. Hiermee is de lijst niet ten einde. Van Nesselrooij (2009), Demaiter (2003), Dieli svan Houts, Lendemeijer & Hamers (2004) vermelden ook nog volgende psychosociale gevolgen van fixatie: - toename angst, angst om verlaten te worden - onrust, onbehaaglijk gevoel - achterdocht - afwijkend gedrag - sociale isolatie, emotionele verwaarlozing - paniek - woede, vechtlust, agressie - toenemende verwardheid, desoriëntatie - afhankelijkheid - algemene achteruitgang - verminderd zelfbeeld - demoralisatie, wanhoop - demotivatie voor herstel
1.4.3 Geïndividualiseerde zorg Een fixatiearme verzorging staat symbool voor individuele kwalitatieve zorg. Dit vraagt van de verpleegkundigen enerzijds een grondige kennis van de problematiek en een groot inlevingsvermogen met betrekking tot de oudere (belevingsgerichte zorg). Een geïndividualiseerd zorgenplan waarbij communicatie en interactie tussen zorgverleners, de oudere en de familie een belangrijk aspect vormen verhoogt de kans op slagen.
Een goed begrip van de betekenis van individueel gedrag speelt hierbij een belangrijke rol en vereist een proces van zorgvuldig onderzoek en analyse dat verloopt via drie stappen. STAP 1: De oudere leren kennen Via de oudere zelf, familie of vrienden kan men informatie verzamelen over levenservaringen, interesses, sociale- en gedragspatronen. Collega-zorgverleners kunnen hier eveneens een bijdrage leveren. Ook het doornemen van het patiëntendossier en het vergelijken van de huidige en vroegere gezondheidstoestand brengen u als verpleegkundige een stap dichter bij de oudere. Dit betekent o.a. het regelmatig evalueren van diens functionele en cognitieve toestand. STAP 2: Gedragsobservatie In deze stap is het nuttig gegevens te verzamelen over activiteiten en omstandigheden waarin bepaald gedrag optreedt. Volgende vragen vormen samen het ‘gedragsoverzicht’ en kunnen hier als leidraad fungeren. • • • • • • •
Wanneer treedt het gedrag op? Welke specifieke acties, interactie, reacties karakteriseren het gedrag? Waar heeft het gedrag neiging te ontstaan? Wie of wat is er in de buurt aanwezig wanneer het gedrag ontstaat? Wat kan er zich bij de oudere afspelen waardoor het gedrag ontstaat? Wat kan er in de omgeving/buurt van de oudere aan de hand zijn waardoor het gedrag ontstaat. Welke interventies zijn voor deze oudere zinvol? (Zie ook observatielijst)
STAP 3: Betekenis van het gedrag vaststellen Via observatie van de items besproken in stap 2 kunnen gedragspatronen gedetecteerd worden om op die manier redenen voor de gedraging en en gevoelens die de oudere wil communiceren vast te stellen. Dit biedt aanknopingspunten voor interventies.
Figuur 6.3
Observatielijst Observatielijst voor gedrag gedrag (Van Wesenbeeck e.a. 2002)
Specifiek gedrag te observeren:………………………………………………………………………………………… Naam van de bewoner:………………………………………………………………………………………………… … Kamernummer:……………………………..
Wanneer?
Wat?
Waar?
Wie?
Waarom? Waarom?
Hoe?
Datum en uur
Wat is er gebeurd? Objectieve omschrijving
Waar vond het gedrag plaats?
Wie was er nog meer in de buurt en wat waren zij aan het doen?
Wat kan bij of buiten de oudere hebben geleid tot dit gedrag?
Welke interventies werden uitgeprobeerd? Hoe reageerde de oudere hierop?
Observatie lijst individuele zorg
1.5 Fixatiemaatregelen in de praktijk Een verpleegkundige moet niet enkel fixatie kunnen weren, maar dient eveneens in staat te zijn om, indien toch noodzakelijk, de juiste fixatiemiddelen correct toe te passen en de noodzaak tot het gebruik hiervan regelmatig te herevalueren.
1.5.1 Basisprincipes: •
•
•
• •
•
• •
•
• •
• • •
• • •
•
De beslissing tot fixatie wordt genomen op basis van een multidisciplinaire evaluatie van de voordelen en de risico’s van fixatie De gefixeerde patiënt moet medisch gevolgd worden (ademhaling, toestand van de huid, hydratatie, continentie,..) en in het dossier opgetekend worden De patiënt en zijn familie worden geïnformeerd over het doel en de risico’s van de fixatie; hun toelating en medewerking worden verwacht De fixatiemaatregelen respecten de privacy van de patiënt Afhankelijk van zijn gezondheidstoestand moet de patiënt kunnen deelnemen aan ADL-training om zijn functionele status op peil te houden De fixatie wordt regelmatig opgeheven tijdens de dag om het psychosociaal welzijn en de autonomie te behouden en de gevolgen van fixatie te beperken De fixatie moet zo snel mogelijk worden opgeheven Er worden activiteiten voorzien om het psychisch comfort van de patiënt te optimaliseren Om de 24 u worden de gezondheidstoestand van de patiënt en de gevolgen van de fixatie beoordeeld; vaststellingen worden in het dossier genoteerd De indicatie voor fixatie wordt om de 24 u herzien Het materiaal of de techniek wordt gekozen naargelang het concrete probleem Het materiaal moet worden gebruikt met kennis van zake Er wordt gestreefd naar optimaal comfort en veiligheid Het fixatiemiddel mag niet worden bevestigd aan bewegende delen van het bed Voorschriften van de fabrikant worden gerespecteerd Materiaal op maat van de patiënt gebruiken Evaluatie van de zorgomgeving (praktische hulpmiddelen, open staan voor alternatieven, omgevingsfactoren bv.: inrichting, architectuur, verl ichting, lawaai, ruimte Aanwezigheid multidisciplinaire overlegstructuur
1.5.2 Materialen • • • • • • • • •
Magneetslot Mechanisch slot Lendengordel Thoraxgordel Enkelband Polsband Snelfixatie beide enkels Kombifixgordel Lendengordel voor stoelfixatie
• • •
Verpleegdeken Bedhekken Geriatrische stoel met tafel
Verplichte taken •
Bestudeer hoofdstuk 4 in de themabundel ‘ Leren fixeren ‘. Deze is terug te vinden op Toledo.
1.6 Wetgeving De wetgeving i.v.m. het fixeren wordt geregeld door het KB 78 van 18 juni 1990. Dit KB handelt over de technische verpleegkundige verpleegkundi ge prestaties. Alle handelingen in dit KB mogen enkel worden uitgevoerd door beoefenaars van de verpleegkunde. Deze zorgen omvatten de planning, uitvoering en evaluatie. Uit een verpleegdossier moet blijken dat aan deze voorwaarden is voldaan. Het toepassen van fixatiemaatregelen is een B1-handeling. Dit wil zeggen dat deze handeling in principe op eigen houtje door de verpleegkundige uitgevoerd kan worden, zonder voorschrift van de arts, indien het tot doel heeft om lichamelijke letsels te voorkomen. In dit kader is ook de wet betreffende de rechten van de patiënt van 2002-08-22 (Belgisch Staatsblad 26/9/2002). Deze stelt dat voor elke interventie bij een meerderjarige de voorafgaande en vrije toestemming vereist is van de geïnformeerde, beslissingsbekwame patiënt (cf. art. 8 §1). De patiënt heeft immers inspraak, afhankelijk van zijn/haar mentale toestand. Men moet dan ook trachten om de patiënt en zijn/haar omgeving zo veel mogelijk te betrekken in deze hele procedure (Gastmans & Milisen, 2006).
Oefeningen en opdrachten Meneer Janssens heeft een goed leven gehad. Als 82-jarige is hij inmiddels al weer bijna 20 jaar gepensioneerd als geslaagd zakenman. In die 20 jaar heeft hij genoten van zijn talloze hobby’s en contacten. Nu ligt hij in het ziekenhuis met prostaatkanker in een vergevorderd stadium. Metastasen hebben al botweefsel aangetast. Van cytostatica is niets meer te verwachten en de behandeling is voornamelijk gericht op pijnstilling en het voorkomen van meer fracturen en van decubitus. De verpleging heeft schrik dat hij opnieuw gaat vallen. Zijn evenwicht is verstoord en hij moet zich regelmatig vasthouden aan voorwerpen tijdens het stappen. Hij neemt daarom vaak zijn nachttafeltje en een stoel vast. Ondanks het wankele evenwicht, heeft hij gisteren zijn gevallen zakdoek proberen op te rapen. Zelf voelt meneer Janssens zich voornamelijk doodmoe en misselijk. Door de medicatie is hij bovendien vaak suf en verward. Tussendoor is hij herhaaldelijk opstandig, wil ‘eruit’, weigert te eten en verzet zich tegen de verpleging. Communicatie met hem is nauwelijks mogelijk. Hij lijkt ook vaak angstig, kijkt dan verwilderd om zich heen en roept om zijn vrouw die reeds vele jaren terug is overleden. overleden. Tijdens een bezoekuur ontdekt de enige zoon van meneer Janssens dat zijn vader aan bed is gekluisterd met een Zweedse band. Hevig verontwaardigd spreekt hij hierover een verpleegkundige aan, die hem vertelt dat dit nodig is omdat meneer Janssens voortdurend het bed uit wil. ‘Het zou echt onverantwoord zijn, hem zijn gang te laten gaan. Hij weet niet goed wat hij doet, hij zou zeker vallen en iets breken en we kunnen toch niet de hele dag bij hem zijn! ’s Nachts beveiligen we voor de zekerheid zijn bed, want hij is zeer onrustig.’ De zoon heeft hier niet veel begrip voor. ‘Natuurlijk is hij onrustig als jullie hem vastbinden! Dat mag je iemand die zijn hele leven actief is geweest, toch niet aandoen. Tot voor kort woonde hij nog zelfstandig thuis. Bovendien is hij bang voor nauwe ruimtes sinds hij eens in een lift opgesloten is geweest. Ik vind dit onmenselijk en wil dat jullie er iets anders op verzinnen. Als hij zo nu en dan eruit mag, wordt hij wel rustiger .’ .’
Vragen: 1. Is er een indicatie om mijnheer Janssens te fixeren? 2..Hoe kan men correct tot het besluit komen om al dan niet te fixeren? 3. Welke informatie ga je aan mijnheer Janssens en zijn zoon geven? 4. Indien er zou besloten worden om te fixeren, welk fixatiemiddel zou je gebruiken en welke interventies zou je opnemen in je zorgplanning?
Literatuurlijst Demaiter, G. (2003) Veiligheidsrisico’s fixatiemateriaal. Hospitalia, 2, 18-23.
bij
gebruik
van
bedhekkens
en
Demaiter, G. (2003). Veiligheidsrisico s bij gebruik van bedhekkens en fixatiemateriaal. Ligament, 34 (2), 3-11. ‟
Dielis-van Houts, A., & Schuurmans, M. (2000). Een besluitvormingsprotocol leidt tot meer kwaliteit van zorg en van leven: Van risico-acceptatie tot fixeren. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 110 (1), 25-29. Dielis-van Houts, A.M., Lendemeijer, B.H.G.M., & Hamers, J.P.H. (2004). Veiligheid, vrijheid en vrijheidsbeperking bij ouderen. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 114 (11), 40-43. Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, Technische Commissie voor Verpleegkunde, Werkgroep Fixatie en Isolatie. (2007). Eindverslag oktober 2007. Gevonden op 7 maart 2011 op het internet: http://verpleegkunde.com/index.php?option=com_docman&task=doc_download &gid=3 Gijsbrechts H., Goris A., Iemants G. Leren Fixeren (2011) Onuitgegeven nota’s bij een cursus voor het derde jaar verpleegkunde, Katholieke Hogeschool Kempen, Departement Gezondheidszorg Turnhout.
Goeminne L., De Ridder D. & Liégois A. (2003) Fixeren of niet fixeren? Mechelen: Mechelen: Kluwer. Hamers, J.P.H., Gulpers, M.J.M., & Strik, W. (2004). Use of physical restraints with cognitively impaired nursing home residents. Journal of Advanced Nursing, 45 (3), 246-251. Hunse, A., Mourik, A., van Nesselrooij, T., Nader, T., & van Piere, M. (2010). Vrijheidsbeperkende maatregelen in ziekenhuizen: Vijf thema s. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 120 (5), 20-21. ‟
Milisen, K., Vandenberghe, J., Sabbe, M., Lagae, R., Braes, T., Vand erlinden, V. et al. (2006). Richtlijnen betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen ter beveiliging van de patiënt in de UZ Leuven. Tijdschrift voor Geneeskunde, 62 (23), 1659-1663. Miske, P., Jansen, L., & Eliëns, A. (2005). Gevaren van fixeren: Inspectie waarschuwt voor risico s verpleegdeken. Nursing, 12 (12), 13. ‟
Mourik, A., Knijnenberg, C., van Gemert, L., & van Piere, M. (2008). Landelijke normen nodig: Vrijheidsbeperking in het ziekenhuis. Tijdschrift voor verpleegkundigen, 118 (7-8), 42-46.
Roels, E. (2009). Fysieke fixatie in Vlaanderen komt vaker voor dan verwacht: Fixeren moeilijk af te leren. Nursing, 15 (1), 18-20. Stuurgroep Navorming Rusthuizen-RVT’s Regio Lier (2005). Onuitgegeven nota’s bij de studiedag Fixatie. Timmerman, S., Wiersema, J., Ruchti, A., Uiterkamp, J.S., & Otter, C. (2010). De Zweedse band het ziekenhuis uit. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 120 (3), 1745 Van de Pasch, T. (2008). Vrijheidsbeperking brengt grote verantwoordelijkheid met zich mee. Tijdschrift voor verpleegkundigen, 118 (7-8), 47. Van de Pasch, T., & Kersten, J. (2009). Interventie EXBELT voor uitbannen heupgordels: Vrijheidsbeperking in verpleeghuizen. Tijdschrift voor verpleegkundigen, 119 (6), 24-25. Van de Perre, E., & de Beukelaar, C. (2009). Instructie: Fysieke fixatie van patiënten door middel van een onrust- of lendengordel. Onuitgegeven nota s, AZ Turnhout. ‟
Van de Perre, E., & de Beukelaar, C. (2009). Procedure: Fysieke fixatie van patiënten in niet-urgente situaties. Onuitgegeven nota s, AZ Turnhout. ‟
Van der Kruk, T. (2008). Ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor materialen vrijheidsbeperking. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 118 (10), 27. Van Nesselrooij, T. (2009). Risicogedrag en vrijheidsbeperking in het ziekenhuis. Nurse Academy, 1 (1), 21-25.